Is er ondanks de goede verzorging toch sprake van ziekten en plagen?

Hieronder vindt u een overzicht van voorkomende ziekten en plagen, zodat u deze kunt herkennen en het juiste beschermingsmiddel kunt kiezen.

ziekten bij rozen

Bladluizen. Bladluizen hebben een voorkeur voor jonge loten. Deze tasten de jonge blaadjes en tere knoppen aan. Ze voeden zich door het sap uit de plant te zuigen. Bladeren kunnen gaan krullen en knoppen kunnen verwelken, tenzij u er op tijd bij bent. Bestrijdt u de luizen niet, dan kunnen zich op de suikerhoudende afscheiding van de luizen, zwarte schimmels vestigen (Roetdauw).

Zaagwespen. Op de jonge bladeren is vraatschade zichtbaar, veroorzaakt door kleine, groene larfjes met zwarte stippen en een geel kopje. De hoofdnerf van het blad laten ze zitten. De eerste larven kunnen verschijnen in Mei/Juni en de volgende generatie in Juli/September.

Bladrolwesp. Vanaf medio Mei ziet u opgerolde bladeren in uw roos, veroorzaakt door het leggen van eitjes door de Bladrolwesp. De larven voeden zich met de randen van het blad, waarna het blad verschrompeld, vergelen en afvallen.

Bladroller. De rupsen van  de bladroller verschijnen April/Mei en beschadigen de rozen door samenspinnen van de bladeren en vraat aan de jonge scheuten en uiteindelijk ook de bloemknoppen.

Trips. De bladeren vertonen aan de bovenzijde kleine, langwerpige, zilverachtige vlekjes met kleine zwarte puntjes. Het blad verbleekt en vergeelt. Knoppen misvormen en gaan moeilijk open. Aantasting komt vaker voor in het warmte-seizoen en bij droogte.

Rozencicade. Deze witte bootvormige insecten bevinden zich aan de onderkant van het blad. Ze zuigen in het bladgroen. Schade uit zich aan de bovenkant van het blad in de vorm van witte stipjes.

Spint. Bij sterke aantasting zijn de jonge scheuten in fijne spinnenwebben gewikkeld. De groei wordt geremd, knoppen verdrogen en bladeren vallen af.

Taxuskever. De bladeren vertonen invreting tot 1 cm. Deze worden veroorzaakt door trage, zwartgrijsbruine kevers. De larven voeden zich met de schors van de wortels, waardoor de plant kan afsterven.

Meeldauw. Op jonge bladeren, scheuten en knoppen verschijnen witte vlekken die bedekt zijn met een witte poederachtige schimmel. Bij zware aantasting verschrompelen de bladeren en vallen af. De ziekte ontwikkelt zich sneller bij warme dagen en koude vochtige nachten. Meeldauw overwintert in de knoppen en aangetaste takken.

Sterroetdauw (Blackspot). Bruine tot paarsachtige vlekjes op het blad, die steeds groter worden en tenslotte in elkaar overlopen. Eerst zichtbaar op de bovenzijde en later ook op de onderzijde van het blad. Bij lichte aanraking vallen de bladeren af. Sterroetdauw overwintert op afgevallen bladeren.

Roest. In de lente verschijnen gele puistjes op het blad. Later op de onderzijde geel/oranje vlekken bedekt met poeder. Langdurig vochtig weer bevordert dat planten in hun groei geremd worden en hun bladeren verliezen.